zondag 5 juli 2020

Deel 13: Het beeld van de drievoudige menselijkheid met het dubbel afdwalingsgevaar en het zich strevend vervullend midden is het beeld van de ware vrije hogeschool

In de zin van deze verwezenlijkende deugden kan zich de naar binnen blikkende een beeld van de wordende hogeschool voor de ziel plaatsen:

De mensenvriendelijkheid kent niet alleen de deugd van tolerantie, ze wordt zich ook van het gevaar bewust. Ze ziet daarin gevaar dat de adel der lichaamsmenselijkheid verloren kan gaan die deze als de fysiologische voorwaarde van de vrijheid geschikt maakt. Dit gevaar doet zich dan voor wanneer het lichaam, in plaats van grondslag voor de opmaat naar de geest te zijn, het streven naar het hogere aan het begeren ketent. Juist aan de mensenvriendelijkheid stelt zich een beeld van de lichaamsmens voor ogen die in vervreemdheid van de geest zielsmatig verstart.

Ook de trouw kent gevaar. Want de opmaat naar de geest kan in het bezielend genot smelten, in plaats in de nimmer verlammende actieve aansporing de ware trouw tot uitdrukking te brengen. Zich bewust van dit dwaalspoor, heeft de trouw een mensbeeld voor ogen dat, in plaats in de opofferende actieve overgave aan de geest ook trouw aan het eigen wezen te blijven, in de genietende verwerving van de geest de eigen wezensvorm verliest.

In het midden tussen deze afdwalingen plaatst zich de vrije mens als de strevend liefhebbende voor het onderzoekend oog. In de pendelslag tussen het voorlopig tijdelijke en het teruglopend eeuwige wordt hij zich van zijn opgave bewust, zoekt hij in het altijd zichzelf strevend moeite te getroosten deze opgave niet te gehoorzamen, maar uit datgene te vervullen wat hij in zichzelf verwerft – in het besef dat wanneer het voorlopige gebeurt, het eeuwig-geldige of ook het eeuwig-ongeldige reeds gebeurd is.

Dit beeld van de drievoudige menselijkheid met het dubbel afdwalingsgevaar en het zichzelf strevend vervullend midden is het beeld van de ware vrije hogeschool. Wie dit beeld indachtig de volle betekenis ervan meditatief in zijn ziel steeds opnieuw beweegt, levert een beduidende bijdrage aan het ontstaan van de vrije hogeschool. In die zin kan iedereen lid van de hogeschool zijn.

Dit beeld vormt in zijn geestesgestalte het midden van elke ware hogeschool. Het zou midden in het hart van elk waar lid van de hogeschool moeten staan. Waar een zodanige hogeschool als fysieke institutie gerepresenteerd is, kan het niet afzijdig, maar alleen in haar fysiek midden zijn standplaats vinden.

Een ieder die dit beeld eenmaal ontwaart heeft, roept het op ter verwezenlijking van de hogeschool in mensenvriendelijkheid, liefde voor het streven naar het hogere en trouw. In de zin van de Bergrede is echter de hogeschool in haar grondslag en wezensaard reeds verwezenlijkt (of in het tegendeel reeds vernietigd), waar zich menselijke harten aan haar wijden, doordat ze in kennis gedragen geestdrift de deugden oefenen die haar oprichting dienen. Wie zich deze deugden eigen maakt, wordt in het beeld van de hogeschool het oorspronkelijke indachtig dat aan alle voorlopigheden ten grondslag ligt, waarnaar hij in de uitoefening van de verwezenlijkende deugden steeds weer terugkeert om zijn eigen vormgevingsvermogen, het hier opfrissend en oplichtend, in zijn kennen en handelen te doen uitstromen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten