In de zin van deze verwezenlijkende deugden kan zich de naar
binnen blikkende een beeld van de wordende hogeschool voor de ziel plaatsen:
De mensenvriendelijkheid kent niet alleen de deugd van
tolerantie, ze wordt zich ook van het gevaar bewust. Ze ziet daarin gevaar dat
de adel der lichaamsmenselijkheid verloren kan gaan die deze als de
fysiologische voorwaarde van de vrijheid geschikt maakt. Dit gevaar doet zich
dan voor wanneer het lichaam, in plaats van grondslag voor de opmaat naar de
geest te zijn, het streven naar het hogere aan het begeren ketent. Juist aan de
mensenvriendelijkheid stelt zich een beeld van de lichaamsmens voor ogen die in vervreemdheid van de geest zielsmatig verstart.
Ook de trouw kent gevaar. Want de opmaat naar de geest kan
in het bezielend genot smelten, in plaats in de nimmer verlammende actieve
aansporing de ware trouw tot uitdrukking te brengen. Zich bewust van dit
dwaalspoor, heeft de trouw een mensbeeld voor ogen dat, in plaats in de
opofferende actieve overgave aan de geest ook trouw aan het eigen wezen te
blijven, in de genietende verwerving van de geest de eigen wezensvorm verliest.
In het midden tussen deze afdwalingen plaatst zich de vrije
mens als de strevend liefhebbende voor het onderzoekend oog. In de pendelslag
tussen het voorlopig tijdelijke en het teruglopend eeuwige wordt hij zich van
zijn opgave bewust, zoekt hij in het altijd zichzelf strevend moeite te
getroosten deze opgave niet te gehoorzamen, maar uit datgene te vervullen wat
hij in zichzelf verwerft – in het besef dat wanneer het voorlopige gebeurt, het
eeuwig-geldige of ook het eeuwig-ongeldige reeds gebeurd is.
Dit beeld van de drievoudige menselijkheid met het dubbel afdwalingsgevaar
en het zichzelf strevend vervullend midden is het beeld van de ware vrije
hogeschool. Wie dit beeld indachtig de volle betekenis ervan meditatief in zijn
ziel steeds opnieuw beweegt, levert een beduidende bijdrage aan het ontstaan
van de vrije hogeschool. In die zin kan iedereen lid van de hogeschool zijn.
Dit beeld vormt in zijn geestesgestalte het midden van elke
ware hogeschool. Het zou midden in het hart van elk waar lid van de hogeschool
moeten staan. Waar een zodanige hogeschool als fysieke institutie
gerepresenteerd is, kan het niet afzijdig, maar alleen in haar fysiek midden
zijn standplaats vinden.
Een ieder die dit beeld eenmaal ontwaart heeft, roept het op
ter verwezenlijking van de hogeschool in mensenvriendelijkheid, liefde voor het
streven naar het hogere en trouw. In de zin van de Bergrede is echter de
hogeschool in haar grondslag en wezensaard reeds verwezenlijkt (of in het tegendeel
reeds vernietigd), waar zich menselijke harten aan haar wijden, doordat ze in
kennis gedragen geestdrift de deugden oefenen die haar oprichting dienen. Wie
zich deze deugden eigen maakt, wordt in het beeld van de hogeschool het
oorspronkelijke indachtig dat aan alle voorlopigheden ten grondslag ligt,
waarnaar hij in de uitoefening van de verwezenlijkende deugden steeds weer terugkeert
om zijn eigen vormgevingsvermogen, het hier opfrissend en oplichtend, in zijn
kennen en handelen te doen uitstromen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten