Laten we nu proberen om ons een ietwat preciezer overzicht
van de toestand van ons hogeschoolwezen te verschaffen, zoals die onder de
huidige allenheerschappij van de materialistisch-natuurwetenschappelijke
wereldbeschouwing ontstaat – noodzakelijkerwijs ontstaan moet.
Men verkrijgt de duidelijkste contouren voor dit overzicht
wanneer men die voor een achtergrond plaatst, waardoor de tegenstelling in het
oog springt. De civilisatorisch-culturele grondrichting van de oudheid zag in
het leven in een sterfelijk lichaam en een aards-stoffelijke wereld de taak om
geestelijke waarden en werken te scheppen, die de monumenten en richtsnoeren
van de ziel op haar weg in de geestelijke wereld waren. Dit is het
basiskarakter van de oude culturen die tot aan de Middeleeuwen behouden bleef.
Voor deze zicht en gezindheid gold het leven in het lichaam als een dienst aan
de geest, als de school voor de vorming van geestelijke vaardigheden van de
mens. De levensoogst diende de mens de zekerheid te geven om, uitgerust met de
antwoorden op de vragen vanuit zijn diepste verlangens, over de drempel des
doods te schrijden. Het lichaam diende de geest, de geestelijke vaardigheden
van de mens en alleen met het oog op hun bestemming konden de juiste
maatregelen ter verzorging van het lichaam en de civilisatorische bevrediging
van zijn behoeften ontwikkeld worden.
Door onze beschaving werd het tegenovergestelde principe tot
ideaal verheven. Onze beschaving is onder de heerschappij van een
materialistische wetenschap geheel op machtuitoefening heen georiënteerd, de
beheersing van een ziele- en geestloze natuur heeft de cultuur tot de cultus
van dwanguitoefening gemaakt. Het machtsprincipe als beschavingsprincipe
betekent de inzet van al onze geestelijke vaardigheden voor het lichaam en zijn
behoeften, voor een deze behoeften bevredigende beschaving. Dit heeft
noodzakelijkerwijs tot consequentie een zodanige opvatting wederom over de
beïnvloeding van het menselijke lichaam, waardoor naar het lichaam en zijn
behoeften heen doelende vaardigheden ontstaan.
Uit dit beschavingsideaal van de inzet van alle vaardigheden
van de mens ten behoeve van zijn lichaam komen bepaalde criteria voort voor het
hogeschoolwezen. De zuigeling van een op macht georiënteerde materialistisch
hogeschoolwezen kan daarvan slechts verkrijgen wat met die materialistische
grondrichting overeenstemt. De leer die dit op macht georiënteerd weten
overdraagt kan slechts in de ontwikkeling van zodanige vaardigheden bestaan die
zich in de strijd om het bestaan, dus in dienst van het lichaam en zijn
behoeften bewijzen. Het zijn de vaardigheden die tot broodwinning tuchtig
maken, verder de geschiktheid tot coöperatie met gelijkgestemde mensen
verlenen, die dezelfde belangen hebben, dus vaardigheden die ter optimalisatie
van het totaalrendement nuttig zijn, en tevens zulke vaardigheden die een
natiestaat dienen die over de welvaart van allen door de inzet van hun
vaardigheden voor hun lichamelijk bepaalde behoeften waakt voor het overleven,
zoals men heden zegt. De op macht georiënteerde wetensrichting ontwikkelt dus
in eerste instantie vaardigheden voor broodwinning en staatsdienst. In zijn
geschrift “Over de toekomst van onze opleidingsinstituten” heeft Nietzsche zeer
treffend erop gewezen dat dit tot broodwinning en staatsdienst kwekend
opleidingsrendement, dat het opleidingscenter van onze, de menselijke
lichamelijkheid vierende beschaving vormt, door twee verdere opleidingseigenschappen,
als het ware, geflankeerd wordt. Namelijk zo veel mogelijk opleiding enerzijds,
en anderzijds en tegelijk zo weinig mogelijk opleiding. Zo veel mogelijk
opleiding enerzijds in de zin van zo veel mogelijk wijdverspreide maar tegelijk
ook uiterst verdunde zogenaamde algemene opleiding. De algemene opleiding
begrepen als een op de lichamelijkheid geanimaliseerde samenleving is de
uitdrukking van de alleenheerschappij van de materialistische wetensrichting,
zij verleent een dof thuisgevoel in onze op macht georiënteerde samenleving en
overdraagt tegelijk de minimale kennis die iedereen nodig heeft die aan de heden
gangbare ontwikkeling en benutting van de behoeftevoorziening en haar middelen
wil deelnemen. Deze zo veel mogelijke opleiding bij de algemeenheid komt
anderzijds overeen met een zo weinig mogelijk opleiding bij haar
vertegenwoordigers – een vernauwing van het weten, kunnen en de oriëntering van
de opleidingsdocenten op een zo veel mogelijk beperkt speciaalgebied. Dit in
een zo eng mogelijk opleidingskorset gedwongen dienstijver van de op macht en
nut georiënteerde opleiding, dus de eigenlijke zaakbeheerders van dit soort
opleidingsbedrijf zijn in hun volgepropte bewustzijnsvernauwing de deels
bewonderde, deels bespotte voorbeelden van een zo weinig mogelijk opleiding,
dat zo ver als maar mogelijk verwijderd is van Goethe’s opleidingsideaal van
een alzijdig harmonieuze opleiding tot het mens-zijn.
Onder alle voorbehoud tegenover uitzonderingen kan het
huidige op macht en stof georiënteerd, de menselijke lichamelijkheid horig
opleidingsbedrijf door die drie basiskenmerken gekarakteriseerd worden. De kern
ervan is een aan broodwinning en staatsdienst gewijde bestaansbeheersing. Deze
kern wordt enerzijds door een zo veel mogelijk uiterst verdunde algemene
opleiding geflankeerd, anderzijds door een zo weinig mogelijk aan ware
opleiding in de vertegenwoordiging van een speciaal-opleiding.
Men zou het doel van deze uiteenzetting miskennen, indien
men daarin slechts negatieve kritiek zou zien. Veeleer willen ze begrip voor de
aangevoerde kenmerken overbrengen, doordat ze deze als vervormingen kenbaar
maken van elementen die als zodanig die bij een echt opleidings- en
hogeschoolwezen horen. En om aan te tonen hoe nog in de vervormingen een spoor
van het echte overgebleven is en hoe men van hieruit de weg naar het echte kan
vinden, is juist het doel van deze oefening. Om te beginnen zij echter vast te
stellen dat die eigenschappen op de beschreven manier onder de invloed van een
op macht en stof georiënteerde wetensrichting optreden. Belangrijker nog is de
andere vaststelling dat een op macht georiënteerd opleidingsbedrijf geen
antwoord op de schokkendste vragen van het menselijke bestaan weet te geven, op
de hoop en twijfel over de zin van de belichaming en het lot – dat dus de
menselijke behoefte aan liefde uit een dergelijke opleidingsbron geen voedsel
en bevrediging krijgt.
Zou er in plaats van
een op macht georiënteerd ook niet een op liefde georiënteerd onderwijs kunnen
bestaan? En zou deze wellicht een antwoord op de beide machtigste vragen kunnen
geven?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten