vrijdag 26 juni 2020

Deel 5 : De terugblikoefening – een behartigenswaardige raadslag van Rudolf Steiner

De tot nu toe gevolgde gedachtegang zij hier onderbroken om na het invoeren van een kunstgreep waarvan de nuttigheid duidelijk zal worden, weer opgenomen te worden.

Een behartigenswaardige raadslag van Rudolf Steiner houdt in om aan het einde van de dag zijn oorspronkelijk voorwaarts gerichte verloop in de voorstelling rugwaarts te doorlopen. Deze oefening leidt met de nodige volharding geleidelijk aan tot een zelfstandigere beheersing van het gedachteleven dat zich niet meer in de normale volgzaamheid aan de dwang van uiterlijke invloeden overgeeft. Het zielenleven wordt daardoor versterkt om steeds minder aan zijn indrukken en hun gevolg over te laten, en al voortschrijdend meer door innerlijke impulsen de zelfgekozen richting te bepalen en zich van indrukking tot uitdrukking te verheffen. Alle zielsmatige ontwikkeling verloopt in de richting van de overwinning en transformatie van uitgeoefende en meelopende dwingelandij.

Het uitvoeren van deze oefening heeft verscheidene werkingen en aspecten. Een dezer aspecten, die in de onderhavige context van bijzondere betekenis is, zij als een nuttige kunstgreep hier ingevoerd. Deze bijzonderheid betreft het samenspel van het voorlopende en het teruglopende. De dag is in zijn verloop inderdaad het voorlopige binnengelopen, het is een voortdurend binnenlopen van zijn verloop in het voorlopige, want hij werd door een ander, wederom voorlopige ingehaald en afgelost. Van het feit dat in ons dagverloop ook het teruglopende voortdurend een wel degelijk doorslaggevende rol speelt, zullen we in het vervulde beleven pas bewust worden, wanneer wij onze ervaringen met de terugblikoefening maken.

Laten we, teneinde datgene wat nu te bespreken is enigszins concreet wordt, als deel van een dergelijke terugblikoefening ons een werkroute voorstellen, die we ter verduidelijking van de gedachtegang in beeldende benadering aanschouwelijk willen maken. Dit afleggen van een weg zal slechts zo grof beschreven worden als het voor de onderhavige context voldoet.

Men moge zich dus de volgende route in de zin van een voorwaarts gerichte dagverloop voorstellen: We gaan in het huis waar we wonen van de gang drie trappen naar beneden door de voordeur heen, gaan de doodlopende weg op waaraan het huis staat op weg naar de hoofdstraat, keren daarin naar links om, volgen deze, komen links aan de werkplaats van een schoenmaker, rechts langs de etalage van een tijdschriftenwinkel, volgen de rechts van ons stromende rivier, komen links bij een kerk, gaan daarna aan een boekhandel voorbij, steken de brug over de rivier over na rechts, komen direct bij een aan de linkerkant staande school aan, rechts daarvan bevindt zich de fabriek waar we werken. Deze grof aanduidende strepen mogen voldoende zijn.

Nu doorlopen wij (wederom in de zin van het voorwaarts gerichte dagverloop) in de voorstelling de terugweg van onze werkroute, waarbij wij wederom van dezelfde summarische aanduidingen als voorheen gebruik maken: We komen de fabriek uit waarin we werken, rechts tegenover staat de school, we gaan de brug over, keren links om in de langs de rivier lopende straat¸ komen aan de nu rechts van onze richting liggende boekhandel voorbij, de rivier stroomt nu aan de linkerkant van ons zolang we die volgen, dan bereiken we de hoofdstraat, komen links bij de etalage van de tijdschriftenwinkel, rechts gaan we aan de werkplaats van de schoenmaker voorbij, keren naar rechts de doodlopende weg in waaraan het huis staat waarin we wonen, lopen door de voordeur naar binnen, gaan drie trappen op en komen bij de gang waarin onze woonruimte ligt.

Bij dit in de zin van het voorwaarts gerichte verloop van de dag doorgelopen traject vindt bij de terugweg een omkering van de kantenrelaties tegenover de heenweg plaats. Bij het rugwaarts voorstellen blijven daarentegen de kantenrelaties van beide trajecten dezelfde als bij het daadwerkelijke doorlopen ervan. In wat volgt zal duidelijk worden gemaakt dat de oefeningsmatig in het bewustzijn verheven rugwaartse relatie onderbewust ook bij het verloop van de dag van de trajecten plaatsvindt.

Door het denkend omvatten van beide richtingen van de route verkrijgt men meer dan alleen een verhoogde zelfstandigheid en beheersing van de voorstellingsafloop. Wanneer men het rugwaarts voorstellen van het aanvankelijk voorwaarts verlopende uitvoert en met aandachtig observeren begeleidt, wordt men van een element in ons beleven bewust, dat ook normaliter in ons dagverloop steeds tegenwoordig is, maar waar we meestal geen aandacht aan schenken en dus vergeten. In het rugwaarts voorstellen bereiken wij namelijk de oorsprong van onze werkroute en wel de respectievelijke oorsprong van beide trajecten, die de ene keer ruimtelijk in de eigen woning en de ander keer in de werkplaats ligt. Omdat voorstellen een denkbeweging is, zijn we in het rugwaarts voorstellen van de begripsmatige, dus van de ware bewegingsoorsprongen bewust geworden, die eerder liggen dan de eerste respectievelijke stap. We gingen in de zin van de vrijelijke liefdesleer van de Bergrede ervan uit, dat wij, voordat we uiterlijk handelen innerlijk reeds gehandeld hebben en dat dit het beslissende handelen is. Het rugwaarts voorstellen van de in de buitenwereld liggende werkroute leidt ons tot haar oorsprong in ons innerlijk bewegen terug – tot haar oorsprong in ons besluit, dat wederom door onze gedachten bepaald is, die op hun beurt door onze hele gedachterichting, onze gezindheid, de aard van onze wereldbeschouwing hun stempel krijgen. Want de gezindheid, die de richting aan onze werkroute en daarmee aan onze arbeidsprestatie geeft, is het oorspronkelijke dat uitstroomt in ons leven en handelen. Deze oorspronkelijkheid loopt het voorlopige van het traject binnen, dat wij naar onze werkplaats en daarvan terug uitvoeren. Dit traject wordt uit louter voorlopigheden samengevoegd, waarbij de ene de andere aflost. Het voorlopige heeft daarbij de dubbele zin vooruitlopend, voorwaarts lopend in de richting van de aflopende tijd te zijn en verder voorlopig, onbestendig te zijn, omdat het ja voortdurend van iets anders ingehaald wordt dat in het tijdsverloop zich afspeelt. De oorsprong van deze gang van voorlopigheden is echter niet in dezelfde zin voorlopig als deze. Want in de oorsprong van een handeling is de hele handeling ontworpen en geanticipeerd. En ook bij het doelloos ronddolen moeten minstens enkele stappen geanticipeerd en gepland zijn. Alleen wordt deze planning vaak niet in het heldere bewustzijn verheven en daarom snel vergeten. Bij het afleggen van een werkroute blijft de in haar oorsprong gevatte plan van uitvoering steeds aanwezig, het is de regel waarnaar de route verloopt en die ervoor zorgt dat er geen omweg wordt gemaakt. Deze regel is het geheel dat in de afzonderlijke voorlopigheden zichtbaar wordt. Deze regel is niet star, maar fluïde en beweeglijk, want hij past zich aan zijn afzonderlijke verschijningsvormen aan, doordat hij deze bepaalt en op deze wijze met de afloop ervan verbonden blijft. Hij is van een andere aard dan de voorlopigheden die elkaar opvolgen en elkaar buiten werking stellen. Hij wordt niet buiten werking gesteld, maar is bestendig. De wet die door gebod, verbod en toestemming werkt, kan zich alleen in vrije liefde met het hen vrijlatend louterende verenigen.

Het inzicht dat binnen de voorlopigheden steeds weer een terugloop plaatsvindt, namelijk de terugloop naar hun oorsprong, is van grote betekenis. Want alleen vanuit de oorsprong van elke handeling (hetzij een werkroute of een min of meer beduidendere handeling) worden alle zijn verschijningsvormen bepaald. De overgang van een verschijningsvorm van de handelingsverloop, van een voorlopigheid naar een andere, gebeurt niet direct, maar, wat haar innerlijke impulsering betreft, steeds in de oriëntatie op haar oorsprong, in de denkende en vorstellende terugloop daarnaar. Voorloop en terugloop wisselen zich dus in het handelingsgebeuren steeds met elkaar om, bepalen en doordringen zich wederzijds. De uitvoerende voorloop mondt uit in de voorlopigheden van het handelingsverloop, de voorstellende terugloop mondt uit in zijn holistische oorsprong, die niet voorlopig is, maar de voorlopigheden doordringt en overleeft.

Wat voor handelingen geldt, geldt ook voor elke soort beweging. Want het geheel van een beweging is niet door een van onze zintuigen waarneembaar (ook niet met de eigenbewegingszin, waarmee waarnemingen aan de lichamelijke bewegingen optredende spierspanningen gemaakt worden), een beweging is veeleer slechts denkbaar. Waarneembaar zijn alleen de afzonderlijke verschijningsvormen van een beweging, de voorlopigheden daarvan. Van een van deze voorlopige verschijningsvormen van een beweging moeten we in het bevatten daarvan als beweging steeds weer denkend tot de holistische oorsprong daarvan teruggaan die de verschijning ervan ordenend bepaalt en vervult. Het geheel van een beweging is niet in het voorloop tot haar afzonderlijke verschijningsvormen waarneembaar, maar alleen denkbaar in de terugloop tot haar holistische oorsprong, die zich als bewegingsgeheel ontplooit.[1]

Hetzelfde gaat ook helemaal op voor zogenaamde rustende, onbeweeglijke gestalten.[2] Bij de observatie van een voorwerp, zoals een stoel, een tafel of een fles wordt het gevormde geheel van een dergelijk voorwerp eveneens niet in het voorloop tot diens geobserveerde verschijningsvormen bevat. Deze tekenen zich op in het gevolg van de geobserveerde aandachtverrichtingen die wij op het voorwerp richten. Wat op zo’n manier bevat wordt, zijn voorlopigheden waarvan de ene de andere opvolgt en waarbij het steeds opvolgende het voorafgaande corrigeert, aanvult en ontwikkelt. Elk dezer voorlopigheden moeten we echter op het geheel terug betrekken dat zich daarin openbaart. De voortgang en het proces van de observatie is alleen mogelijk bij de voortdurende teruggang naar het slechts begripsmatig vatbaar geheel, dat de oorsprong van diens verschijningsvormen is. Ook hier bepalen en doordringen zich dus voorlopigheid en teruglopigheid en doordringt en overleeft het steeds weer in de terugloop bereikt oorspronkelijke en centrale geheel de periferie van diens verschijningsvormen. Voorloop en terugloop, voorlopigheid en teruglopigheid, vooruitblik en terugblik zijn dus voortdurende gebeurtenissen van ons wakker dagleven, het zijn de voortdurend voltrokken meer of minder bewuste handelingen, waarmee we de gestalten, de vormen van onze wereld, dus onze hele wereld opbouwen. Ook het retrospectieve proces van de uitvoering terug naar de daaraan ten grondslag liggend intentie, die in de terugblikoefening plaatsvindt, begeeft zich in de daadwerkelijke voorwerpsopbouw voor zo ver voortdurend in die zin dat de individualisering van de vloeibaar-holistische begripsvorm door de vastlegging daarvan in de voorlopigheden steeds weer losgemaakt, tot diens, aan het individuele van het verschijnen bovengeschikte, universele vormingsmacht terug wordt gevormd.


[1] Zie hiertoe: “Erkenntniswissenschaftliche Bemerkungen zum Bewegungsproblem” (“Kenniswetenschappelijke opmerkingen over het bewegingsprobleem”, niet vertaald) in Herbert Witzenmann: Intuition und Beobachtung  (Intuïtie en observatie) Deel I, Stuttgart 1977.
[2] Omdat er in de fysieke wereld geen rust bestaat maar alleen langzamere of snellere verandering is, kan onder rust alleen de niet plaatsvindende observatie van veranderingen en het uitblijven van de realisering ervan in de voorstelling worden begrepen. “Rust” is dan het rusten van het in zichzelf rustende begrip in de onveranderde voorstelling.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten