Laten we om te beginnen een blik werpen op de huidige stand
van zaken van ons hogeschoolwezen en de wijze waarop het in ons
sociaal-maatschappelijk leven, onze beschaving ingebed is. Wat daarover over het
algemeen kan worden uiteengezet, sluit uitzonderingen niet uit die in enkele
gevallen geheel anders geaard kunnen zijn, doch is het vaker voorkomende juist
ook voor hen de voorwaarde waarmee ze geconfronteerd zijn.
Met de nieuw opkomende onrust na een periode van rust of
uitputting onder jonge mensen komt ook weer
de discussie over de stand van ons onderwijssysteem op gang. Reeds aan het
begin van deze overwegingen werd op de fundamentele betekenis van onze
wereldbeschouwing gewezen die alle details van onze levensstijl draagt. We gaan
immers steeds uit van een totaalbeeld die de meer of minder heldere, de meer
instinctief gewoonheidsmatige of meer bewust doelmatige voorwaarde van al onze
handelingen en gedragswijzen vormt. De verzamelde en uitstralende uitdrukking
vinden deze voorwaarden in het soort onderwijssysteem dat in een tijdperk of
cultuurgebied ontstaat. Al het nadenken over de gezindheids- en
bewustzijnsvormende stromingen die,
uitgaand vanuit de onderzoeks- en onderwijscenters, een levenskring
doordesemen, heeft zich daarom van oudsher met het totaalbeeld bezig gehouden
dat ten grondslag aan dit onderwijssysteem ligt. En terecht heeft men in de
didactische en pedagogische discussie steeds de noodzakelijkheid van een
volbewust totaalbeeld benadrukt, enerzijds het ontoereikende van het bestaande
met zorg of zelfs met verontwaardiging gekenmerkt, anderzijds zich voor het
hoge ideaal van de te vervullen taak geestdriftig ingezet. Zo hebben we het in
de beroemde voorlezingen van Schelling “Over de methode van academische studie”
of later in de voordrachten van Nietzsche “Over de toekomst van onze
opleidingsinstituten” vernomen.
Het staat buiten kijf dat het totaalbeeld, de soort
kennisrichting en themaverzameling die het huidige hogeschoolwezen zijn
karakter oplegt die van de moderne natuurwetenschap is. Deze bepaalt immers
volledig de bewustzijnstoestand van de huidige mensheid en daarmee het karakter
van onze beschaving tot in haar verste uitlopers.
Het basiskarakter van deze huidige materialistische
natuurwetenschap kan in een eenvoudige formule gevat worden: het is dat soort
wereldbeschouwing waarvoor er geen andere brug tussen buiten- en binnenwereld
bestaat dan de heersen-ingreep van de mens in een natuur die haar spruit
vernietigt als deze zich haar niet bemachtigt, als deze haar niet vervormt,
verbruikt en uitbuit. De macht van de mens, die hij in het geweer tegen hem
bedreigende macht uitoefent is voor dit soort wereldbeschouwing de enige
verbinding tussen datgene wat hij, gecentreerd om het middelpunt van zijn
innerlijk beleeft, en het andere wat hem, dat haar nietigheidsmiddelpunt is,
als een uiterlijke wereld omringt. Op de vraag naar de zin van ons leven in een
sterfelijk lichaam en ons lot binnen een maatschappelijk verband, binnen een
beschaving geeft de materialistische natuurwetenschap geen antwoord. Ja, zij
moet deze vragen zelfs als zinloos afwijzen, want haar eigen vragen en antwoorden
hebben uitsluitend betrekking op de vaststelling van materiële feiten en
verbanden.
Deze karakterisering is niet nieuw, ze werd vaak gegeven.
Het gaat evenwel niet in eerste instantie om de details die hier naar voren
worden gebracht, maar alleen om het verband, waarvan het overzicht iets nieuws
inzichtelijk wil maken.
Men nadert de opgave om zich een opvatting over de idee en
werkelijkheid van een vrije hogeschool te verschaffen, wanneer men zich ervan
bewust maakt dat de mens in zijn innerlijkste zielendomein naar iets anders dan
macht verlangt. Zijn waar wezen verlang er niet naar om een ecologische niche
te verdedigen in de strijd tussen macht en tegenmacht, niet om nut, winst,
succes om al de benodigdheden van het overleven. Waar hij ten diepste naar
verlangt zegt hem de vooruitblik op zijn aankomende dood en het staan voor de
drempel des doods. Hier wordt al het succes, al het nut nietig, en gaat het er
alleen nog om wat hij als antwoord op zijn lijdzaamste vragen, die naar de zin
van zijn belichaming en de macht der gebeurtenissen van zijn lot in zichzelf
draagt. Alleen nog het inzicht of de vertwijfeling, die hij in de hoop op of de
vrees over het voortbestaan of de vernietiging van zijn ziele-geestelijk wezen
na de dood verkreeg, heeft bestand, wanneer alle larven der zelfillusie
afvallen. Hieruit wordt duidelijk waar wij, in plaats van macht, in de diepte
van ons wezen naar verlangen. Het lijdzaam verlangen en de inhoud van ons
zuiverst streven is een wereldomvattende zekerheid die een echte vereniging van
ons innerlijk is met alles wat ons van buiten tegemoet komt. We behoeven (omdat
we anders niet onszelf zijn) een geborgenheid van ons ziele-geestelijk wezen in
een geestelijk geordende en doordesemde wereld, de goedheid en wijsheid over ons
wakende machten, het heenkomen van onze geestelijkheid bij de wereldgeest. Dit
betekent echter hetzelfde als de existentiële verwachting op een antwoord op de
zingevingsvraag die onze belichaming en ons lot betreft. Deze vraag kan niet
door macht en onderwerping beantwoord worden, maar alleen door de echte
vereniging van binnen en buiten. Ware vereniging is echter niet macht, maar
liefde, liefdevolle toeneiging van de wijze machten tot de mens en liefdevol
heenkomen van de mens bij de alwijsheid, vrij samenzijn in de verbintenis die
door wezen in wezen ontstaat.
Mensen verlangen in hun innerlijk niet naar macht, maar naar
liefde. Alleen wanneer er een liefdevolle vereniging tussen mens en wereld
bestaat, zouden de vragen naar de zin van onze belichaming en ons lot
beantwoord kunnen worden. Elke opvatting die macht huldigt, verheft niet alleen
de haat voor alle wezens tot een wereldprincipe, maar ook de zelfhaat tot een
kennisprincipe, omdat deze de zin van de eigen existentie uitblust.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten