Deze reeks, die met het eerste nummer Handvest der menselijkheid werd ingeleid, zou in
vervlogen tijden nauwelijks een rechtvaardiging van haar tekstenaanbod nodig
hebben gehad, zoals men die vandaag de dag vermoedelijk wel verwacht. De
verbinding van het sociale met het esthetische lijkt, gezien de toestand van
ons openbare leven slechts bevreemding te kunnen wekken. Immers, de
omstandigheden waarin wij actief en passief verwikkeld zijn, ontberen enerzijds
iedere aantrekkingskracht voor de goede smaak, anderzijds lijkt het nuttige dat
wij noodzakelijk achten hoogstens de schone schijn, amper de schoonheid zelf te
behoeven. Met elke blik die we meer dan 150 jaar terugwerpen, worden we
derhalve gewaar - wellicht met verwondering, wellicht met schrik gelet op de
saaiheid van onze gewoonten of onze behaaglijke zelfwaan - welke waarde de ons
voorafgaande beschavingen hechtten aan de harmonische vorming van hun
representatief uiterlijk en met welke trots de groten van die wereld vervuld
waren bij het impulseren en scheppen van een bovenwereld. En hoe verder wij de
tijdperken terug volgen in de richting van de oertijd, hoe ondubbelzinniger ons
de gebundelde kracht van nationale culturen in werken van schoonheid voor ogen
treedt. Het oprichten van het edele werd niet in loondienst gedaan, maar
bestond in een vreugdevol-blij bekentenis, het bestaan was geen vertering van
indrukken, maar de tuinierende cultivering van de zich in het Rijk vertakkende
uitdrukkingskracht. Die volkeren vormden zichzelf doordat ze de wereld vorm
gaven, niet om door een borstwering van het nuttige hun overleven veilig te
stellen, maar om het beeld van hun (hoe dan ook onwillekeurige) zelfkennis als
het in zichzelf gelukzalige en daarom heilige af te schilderen.
De sociale esthetica is de wetenschap van de toekomst, zoals
de esthetisering überhaupt de toekomst van de wetenschap is. Een esthetische
wetenschap moet de grondslag leggen voor de toekomst van onze beschaving, voor
zoverre deze nog een toekomst beschoren is. Met esthetisering zoals die hier
naar voren wordt gebracht, is echter niet esthetiserende sentimentaliteit
bedoeld. Veeleer legt ze getuigenis af van het kennen dat de fundamentele eis
van onze tijd gewaar wordt, omdat het voldoet aan de eis die het aan zichzelf
moet stellen. Dit is het onbevooroordeeld observeren van zijn eigen activiteit.
Immers, het kennen doet uit ongevormde waarnemingsstof door de evidentie van de
idee de bewustzijnsgestalte van onze wereld ontstaan. Dit ligt niet in een
soort afbeeldend begrijpen, maar in een mee vormend mee-voltrekken van de door
onze zintuigen in zijn oertoestand terug gevormde werkelijkheid. Hier wordt ook
in deze reeks geschriften (zoals eveneens elders in het werk van de schrijver)
nader op ingegaan. Op het hoogtepunt van zijn kennend bestaan is de mens daarom
niet een door informatie-huiveringen en overlevingsdwingelandijen in zijn onder
noodweer opgetrokken toevalsnis teruggedrongen wezen, maar een scheppende
vormgever die zijn oprichten van een wereld van bewustzijnsvormen nog door zijn
eigen vrijheidsgestalte verheft, een vrijheidsgestalte die hij uit zijn
oprichten zelf omhoog stuwt. De zin van zijn bestaan is de wereld een nieuwe
betekenis te geven in het vervullen van zijn eigen zingeving en in de spiegel
van de wereld van uitdrukkingen, die hij om zich heen ontwerpt, zijn creatieve
opdracht te kennen en telkens weer opnieuw te toetsen. Doordat het materialisme
met de gesel van ontzetting en het opium van geluk de mens van de huidige tijd
verdreef uit de waardigheid van zijn opdracht, heeft het hem overgeleverd aan de
saaiheid en ellende der zinloosheid. De sociale esthetica heeft hem opnieuw
voor de opdracht en verantwoordelijkheid in te zetten, niet om het overleven
veilig te stellen, maar het overworden [Duits: überwerden] te wagen.
Indien onze wereld niet het nuttigheidsbijgeloof inwisselt
voor het enthousiasme voor schoonheid, zal ze zich met steeds hoger en daarmee
steeds meer met het door instorting bedreigde robotgigantisme opzadelen en
tegelijkertijd zich met het vergrauwen van de vermorzelende ledigheid ondermijnen.
Het enig praktische is het esthetische. Wie tegenwerpt dat het leven geleefd
moet zijn eer het met de bloesems der schoonheid zou kunnen worden omwonden,
moge zich het antwoord laten welgevallen dat het consequenter zou zijn om met
zo’n averecht leven, dat zich vernedert in plaats van de aansporing die er van
uit gaat op zijn waarde te schatten, te stoppen en zich aan de fascinatie van
angst en hebzucht over te geven.
Het eerste nummer van de reeks Sociaal-esthetische
Studies bevat de bewerkte en uitgebreide tekst van het reeds lang
uitverkochte geschrift van de schrijver Handvest der menselijkheid - De principes van de Algemene
Antroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg. Daaraan
toegevoegd werd de eveneens bewerkte en uitgebreide nieuwe versie van Een
weg naar het geestelijke Goetheanum en Over het Vrije
Hogeschoolwezen, die de uiteenzettingen van de eerste verhandeling met
wezenlijke gezichtspunten aanvult. In het aanhangsel vindt men de tekst van de
principes (oorspronkelijke statuten) van de Antroposofische Vereniging,
afgedrukt, die Rudolf Steiner aan haar oprichting tijdens de jaarwisseling
1923/24 ten grondslag legde. (De statuten, die later op verzoek van Rudolf
Steiner ook principes van de Algemene Antroposofische Vereniging werden genoemd
zoals in deze studie, werden toevertrouwd aan de leden van de
oprichtingsvergadering tijdens de jaarwisseling van 1923/24. Sinds enkele jaren
worden om ze Oprichtingsstatuten genoemd om ze te onderscheiden van de eigenlijke
normale statuten.) Daarmee is een geschrift ontstaan dat voor iedere nieuwkomer
in de Antroposofische Vereniging ter oriëntatie nuttig kan zijn, maar dat
misschien ook voor degenen die reeds toegetreden zijn bij het heroverwegen van
hun besluit welkom is. Dit geschrift is echter ook als studiemateriaal voor degenen
bestemd die zich met een belangrijk gebied van de geesteswetenschap van Rudolf
Steiner niet alleen receptief maar ook cognitief bezig willen houden. Moge het
als Sociaal-esthetische Studie verder een bijdrage zijn tot
inzicht in de crisissituatie van onze tijd en de overwinning van de actuele
noden.
Herbert
Witzenmann
Garmisch - Partenkirchen, januari 1984
Ten geleide bij de 2de uitgave van dit nummer
Het in de tweede uitgave verschijnend opstel is de ongewijzigde weergave van de eerste publicatie. [*] Dit lijkt mij gerechtvaardigd, omdat de inhoud ervan mij in principe onveranderd voor ogen staat en de betekenis die ik eraan hecht mijn inziens niet door het verloop der tijd afgenomen heeft. Desondanks had ik gewenst om sommige van mijn uitvoeringen te verduidelijken en aan te vullen. Dit is echter mij ten tijde niet mogelijk, omdat ik door andere dringende opgaven ervan afgehouden ben. Maar ik hoop dat wat ik mij nu moet ontzeggen in een latere uitgave te kunnen achterhalen [**]
Herbert Witzenmann
Garmisch-Partenkirchen, januari 1984
________________________
[*] 1ste uitgave in "Korrespondenz Nr. 16/17 (1981), Zeitschrift des Seminars für freie Jugendarbeit, Kunst und Sozialorganik, Dornach
[**] Dit is niet gebeurd. (Noot van de vert.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten