maandag 14 november 2022

COLOFON, INHOUDSOPAVE EN BEELD VAN DE SCHRIJVER

Deze studie is een werkvertaling door Robert Jan Kelder van de 2de ongewijzigde uitgave die onder de oorspronkelijke titel Idee und Wirklichkeit einer Freien Hochschule van Herbert Witzenmann in 1984  door de Gideon Spicker Verlag in Dornach werd uitgegeven als de 3de nummer in de reeks Sociaal-esthetische studies - Arbeidsmateriaal ter spiritualisering van het beschavingsprincipe (ISBN 3-85704-221-4). De 14 delen werden tijdens een dagelijkse zomerfeuilleton in 2020 van 22 juni tot en met 6 juli hier online geplaatst. De twee eerdere uitgaven in deze reeks werden al eerder vertaald als Handvest der menselijkheid - De principes van de Algemene Antroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg en Vormgeven of beheren - Rudolf Steiners sociale organica / A new beschavingsprincipe. De vierde en laatste uitgave in deze reeks werd als eerste in Nederland vertaald als De Oergedachte - Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Antroposofische Vereniging die alleen als boekuitgave verkrijgbaar is. Bij deze reeks van dezelfde schrijver hoort ook Beschaving en bescherming - De vragen van de moderne beschaving en de 'principes' van de Algemene Antroposofische Vereniging.

De hier volgende titels van de  inleiding op deze reeks, de 13 korte delen en de samenvatting stammen van de vertaler. Door op de titels te klikken komt men bij de text.


INHOUDSOPGAVE

HET SCHEPPEN VAN EEN BOVENWERELD - Inleiding op de reeks Sociaal-esthetische Studies van Herbert Witzenmann als Studiemateriaal voor de spiritualisering van het beschavingsprincipe en het Ten geleide van de schrijver bij de 2de uitgave

Deel I: De zachtmoedige koenheid die alle dwang weerstaat

Deel 2: Een ware hogeschool moet op de vragen naar de belichaming en het lot deugdelijke antwoorden geven

Deel 3: De materialistische natuurwetenschap bepaalt  de bewustzijnstoestand van de huidige mensheid

Deel 4: Zou er i.p.v. een op macht georiënteerd ook niet een op liefde georiënteerd onderwijs kunnen bestaan?

Deel 5: De terugblikoefening –  een behartigenswaardige raadslag van Rudolf Steiner

Deel 6: Ons lichamelijk zenuw-zintuigstelsel  is het radicale ontbindingsmiddel van de wereld

Deel 7: Alle menswetenschappen moeten esthetische wetenschappen zijn

Deel 8: De geestmenselijkheid vormt de inhoud van de cultuurwetenschap

Deel 9: De grondslag van het derde gebied van het hogeschoolsysteem moet het ontstaan van de liefdes- en vrijheidsmens zijn

Deel 10 : De wezenskennis en de beoefening en hogere ontwikkeling van de drie menselijke bewustzijnssoorten is de eigenlijke taak van de hogeschool

Deel 11: De ware hogeschool is niets anders dan de zich uit kennis van zijn aangeboren talenten zichzelf in het werk van een kennisgemeenschap verwezenlijkende mens

Deel 12: Tolerante mensvriendelijkheid, liefde voor het streven naar het hogere en consequente trouw zijn deugden die wezenlijke bijdragen aan de wordende menselijkheid van de vrije hogeschool kunnen geven

Deel 13: Het beeld van de drievoudige menselijkheid met het dubbel afdwalingsgevaar  en het zich strevend vervullend midden is het beeld van de ware vrije hogeschool

Samenvatting - De metamorfose van de terugblikoefening in de meditatie van het drievoudig menswezen is de bewustzijnsoorsprong, waaruit de verwezenlijking van de vrije hogeschool haar kracht put

 

maandag 6 juli 2020

Samenvatting - De metamorfose van de terugblikoefening in de meditatie van het drievoudig menswezen is de bewustzijnsoorsprong, waaruit de verwezenlijking van de vrije hogeschool haar kracht put.

1.    De terugblikoefening laat de beoefenaar drieërlei omvattend wezenlijke vormgevingsoorsprongen voor de geest halen. Dit zijn drie vormen van het mens-zijn: de lichaamsmens, de vrijheids- en liefdesmens en de geestesmens. De lichaamsmens vormt op basis van de ontbindingsprocessen, die van zijn zintuig-zenuwstelsel uitgaan, de fysiologische voorwaarde van de vrijheid. De geestesmens vormt op basis van de vormgevingsprocessen, die van zijn wezens- en wereld scheppende krachten uitgaan, de geestelijke voorwaarde van de vrijheid. De vrijheid- en liefdesmens kan door twee vrijheid scheppende akten, die hij in ritmisch afwisselende verbinding met die beide bestaansvoorwaarden ontwikkelt, zich zijn eigen geestesgestalte in vrijheid scheppen. Want de ontbindende werkingen die van de lichaamsmens uitgaan, kunnen teruggedrongen worden: dit bewijst de opbouw van gestalten uit ongeordende waarnemingsstof, hetgeen de mens steeds onderbewust volbrengt en waarvan hij zich door zieleobservatie, introspectie bewust kan maken. De universele vormgevende krachten, die van de geestesmens uitgaan, kunnen door de individuele mens in de wezenswisseling “verikt” worden: dit bewijzen de bewustmakende akten van de begrips- en ideeënvorming die geen ontvangende maar een voortbrengende zijn. De beide vrijheid scheppende basisakten zijn enerzijds de terugdringings- en anderzijds de herenigingsakte. Zij getuigen van een innerlijke bron van activiteit van de individuele mens. Deze innerlijke bron van activiteit blijft onberoerd door de ontbindingsmacht van de lichaamsmens. Met het oog hierop wordt men van het geweten bewust dat van de voortdurende overwinbaarheid van de lichaamsmens en de onuitputtelijke verwerving van de geestesmens spreekt. De bron van het geweten is echter niet slechts mond maar ook oor: deze verneemt van de lichaamsmens, de eenzaamheidsbrenger, het woord: “Gij zijt gelijk de geest die gij begrijpt, niet mij”, en van de geestesmens, de heemwachter, het woord: “Waar twee of drie bijeen zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midst.”

2.   De drie menselijke wezensoorsprongen en oorsprongswezens stemmen overeen met drie toestandsvormen van het menselijk bewustzijn: het algemeen, het individueel en het totaalbewustzijn. Een vrije hogeschool heeft tot taak deze wezensoorspronkelijke bewustzijnsvormen te beoefenen. Zij lost deze taak op doordat ze haar drie onderzoeksgebieden met de basisideeën daarvan onderbouwt en doordringt. Deze basisideeën zijn: 1. De vorming van een ontbindend-terugdringbaar stelsel als basisidee van de natuur; 2. De vorming van de in ritmisch ontplooiingsprocessen ontwikkelde uitdrukkingswereld als basisidee van een menskundige universeel-esthetica; 3. De representatie van het totaalbewustzijn in individuele verwezenlijkingsakten als basisidee van een cultuurwetenschappelijke cultuurkunde. In de drie mens- en wereldkundige basisideeën wordt de idee van een vrije hogeschool inzichtelijk.

3. Deze basisideeën stemmen met verwezenlijkende deugden overeen: de tolerante mensenvriendelijkheid, voor wie de wezenskern van elke mens als onaantastbaar geldt, de uitdrukking scheppende liefde voor het streven, die voor de bestaansbeheersing het ontstaan van een nieuwe wereldgestalte als doel stelt, de consequente trouw die een samenwerken alleen als een zodanige uit gemeenschappelijk bewustzijn kent die in het doortastende van de idee onderbouwd is.

4.  De terugblikoefening gaat in het doorlopen van de gedachtegang die zich daaruit ontwikkelt over in de meditatie van de vrijheids- en liefdesmens. Deze wordt zich in het ritme van zijn uitdrukking scheppende terugdringings- en verenigingsakten van de gevaren bewust die hij bij zijn toewijding aan de lichaams- en de geestesmens moet overwinnen, doordat hij ze in voorwaarden van zijn vrijheid transformeert. Deze metamorfose van de terugblikoefening in de meditatie van het drievoudig mensenwezen is de bewustzijnsoorsprong, waaruit de verwezenlijking van de vrije hogeschool haar kracht put.

zondag 5 juli 2020

Deel 13: Het beeld van de drievoudige menselijkheid met het dubbel afdwalingsgevaar en het zich strevend vervullend midden is het beeld van de ware vrije hogeschool

In de zin van deze verwezenlijkende deugden kan zich de naar binnen blikkende een beeld van de wordende hogeschool voor de ziel plaatsen:

De mensenvriendelijkheid kent niet alleen de deugd van tolerantie, ze wordt zich ook van het gevaar bewust. Ze ziet daarin gevaar dat de adel der lichaamsmenselijkheid verloren kan gaan die deze als de fysiologische voorwaarde van de vrijheid geschikt maakt. Dit gevaar doet zich dan voor wanneer het lichaam, in plaats van grondslag voor de opmaat naar de geest te zijn, het streven naar het hogere aan het begeren ketent. Juist aan de mensenvriendelijkheid stelt zich een beeld van de lichaamsmens voor ogen die in vervreemdheid van de geest zielsmatig verstart.

Ook de trouw kent gevaar. Want de opmaat naar de geest kan in het bezielend genot smelten, in plaats in de nimmer verlammende actieve aansporing de ware trouw tot uitdrukking te brengen. Zich bewust van dit dwaalspoor, heeft de trouw een mensbeeld voor ogen dat, in plaats in de opofferende actieve overgave aan de geest ook trouw aan het eigen wezen te blijven, in de genietende verwerving van de geest de eigen wezensvorm verliest.

In het midden tussen deze afdwalingen plaatst zich de vrije mens als de strevend liefhebbende voor het onderzoekend oog. In de pendelslag tussen het voorlopig tijdelijke en het teruglopend eeuwige wordt hij zich van zijn opgave bewust, zoekt hij in het altijd zichzelf strevend moeite te getroosten deze opgave niet te gehoorzamen, maar uit datgene te vervullen wat hij in zichzelf verwerft – in het besef dat wanneer het voorlopige gebeurt, het eeuwig-geldige of ook het eeuwig-ongeldige reeds gebeurd is.

Dit beeld van de drievoudige menselijkheid met het dubbel afdwalingsgevaar en het zichzelf strevend vervullend midden is het beeld van de ware vrije hogeschool. Wie dit beeld indachtig de volle betekenis ervan meditatief in zijn ziel steeds opnieuw beweegt, levert een beduidende bijdrage aan het ontstaan van de vrije hogeschool. In die zin kan iedereen lid van de hogeschool zijn.

Dit beeld vormt in zijn geestesgestalte het midden van elke ware hogeschool. Het zou midden in het hart van elk waar lid van de hogeschool moeten staan. Waar een zodanige hogeschool als fysieke institutie gerepresenteerd is, kan het niet afzijdig, maar alleen in haar fysiek midden zijn standplaats vinden.

Een ieder die dit beeld eenmaal ontwaart heeft, roept het op ter verwezenlijking van de hogeschool in mensenvriendelijkheid, liefde voor het streven naar het hogere en trouw. In de zin van de Bergrede is echter de hogeschool in haar grondslag en wezensaard reeds verwezenlijkt (of in het tegendeel reeds vernietigd), waar zich menselijke harten aan haar wijden, doordat ze in kennis gedragen geestdrift de deugden oefenen die haar oprichting dienen. Wie zich deze deugden eigen maakt, wordt in het beeld van de hogeschool het oorspronkelijke indachtig dat aan alle voorlopigheden ten grondslag ligt, waarnaar hij in de uitoefening van de verwezenlijkende deugden steeds weer terugkeert om zijn eigen vormgevingsvermogen, het hier opfrissend en oplichtend, in zijn kennen en handelen te doen uitstromen.

zaterdag 4 juli 2020

Deel 12: Tolerante mensvriendelijkheid, liefde voor het streven naar het hogere en consequente trouw zijn deugden die wezenlijke bijdragen aan de wordende menselijkheid van de vrije hogeschool kunnen geven

Hieruit volgen een veelheid van inzichten over de bewustzijnshoudingen die in de zin van die verantwoording gecultiveerd kunnen worden en een bijdrage aan de verwezenlijking van de hogeschool leveren. Hier worden enkele karakteristieke voorbeelden van een zodanige bewustzijnsbijdrage gegeven.

Voor het algemeen bewustzijn geldt met het oog hierop het volgende. Als belichamingsbewustzijn heeft het terecht tot taak om de mensen in een toestand van vervreemding tegenover de geestelijke wereld, tegenover hun eigen wezen te verplaatsen. Zij kunnen immers alleen door de overwinning van deze vervreemding hun vrijheid verwerven. Onderkent men dat de levens-en kennisproblemen waarin mensen verkeren, noodzakelijke voorwaarden van hun vooruitgang zijn, dan zal hieruit een hoogste mate aan tolerantie en een behoedzaam ingaan op hun problemen ontstaan dat hun ware wezen steeds in de geborgenheid van de tegemoetkomende gezindheid beschermt. Echte mensenvriendelijkheid zal veel meer tot bevordering van onderwijs van het algemeen bewustzijn bijdragen dan de verspreiding van een verdund inhoudelijk weten. Tolerante mensenvriendelijkheid is een van de deugden die een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van de hogeschool kunnen leveren.

Met de tolerantie moet zich echter consequentie verbinden. Zonder consequentie kan zich niet de andere bewustzijnssoort vormen die hier de totale werd genoemd. Want het totaalbewustzijn is alleen als een zodanige van het nergens onderbroken, in-zich-rustende samenhang van de geestelijke wereld mogelijk. Wie zich daarmee wil verenigen moet zich deze consequentie in zijn kenvermogen eigen maken. Maar hij behoeft bovendien een nog veel meer verinnerlijkte consequentie in zijn handelen en gedrag. De geestelijke wereld verenigt zich immers met de denkende mens in een wezenswisseling die geen grenzen kent, omdat hem geen voorbehoud inperkt. Een zodanig onbeperkte vereniging, een zodanig definitieve uitsluiting van alles wat dwang is noemt men trouw. Omdat zich de geestelijke wereld aan de zuivere kennisgezindheid te goeder trouw schenkt, kan deze alleen te goeder trouw van haar deel uitmaken. De geestelijke wereld is zuiverste overgave, deze kan alleen voor de volledige overgave van het eigen wezen open gaan. Wie de hogeschool in zichzelf, zichzelf in de hogeschool als de wordende mens onderkent, zal met geen enkel bereikt resultaat genoegen nemen, zal zich nooit daarop beroepen en zal het alleen als aanleiding en aansporing tot scheppend voortschrijden naar productieve ontevredenheid en juist daarin tot trouw tegenover het nooit bereikbare gewaarworden. Hij zal in de zin van dit getrouw streven beseffen dat hij zich alleen met diegene in het handelen kan verenigen, wiens kenvermogen zich met zijn eigen kennen in geestelijke consequentie verenigt.

Tolerante mensenvriendelijkheid, liefde voor het streven naar het hogere en consequente trouw zijn deugden die wezenlijke bijdragen aan de wordende menselijkheid van de vrije hogeschool kunnen geven.

vrijdag 3 juli 2020

Deel 11: De ware hogeschool is niets anders dan de zich uit kennis van zijn aangeboren talenten zichzelf in het werk van een kennisgemeenschap verwezenlijkende mens.

Deze schets beschreef op een enigszins uitvoerige wijze de ontwikkeling van de idee van een vrije hogeschool. Het probleem van haar verwezenlijking kan hier alleen nog maar kort behandeld worden; elders wordt daar nader op ingegaan.[*]

Op de vraag van de verwezenlijking blijkt uit het voorafgaande dat de ontstaansvoorwaarden van de hogeschool steeds vervuld zijn. Want zij is wat haar aanleg en verwezenlijking betreft niets anders dan het wezen van de mens. Zij is een grondtrek van het menselijke wezen, maar haar inrichting kan alleen door vrije besluiten van mensen plaatsvinden die haar publiek geheim onderkennen. Vanwege haar in het menselijke wezen onderbouwde eigenschap kan de vrije hogeschool zich niet in een klaarliggende, beheersbare feitelijkheid weergeven – bv. als een overdrachtelijk drukwerk of een systeem van inrichtingen en verrichtingen, op de vastgelegde structuur waarvan men zich op grond van imperatieve mandaten kan beroepen en waarvan men de werkzaamheid door voorschriften geldigheid kan verschaffen. Dit zou op een uiteraard vernietigende wijze in tegenstelling tot het ware wezen van de hogeschool uitlopen. Zij is immers geen zakelijk bedrijf maar een gebeuren, een wordingsproces, een zelfmetamorfose van de mens en de menselijkheid uit oorsprongen die in zichzelf hun doel vinden. Want ware hogeschool kan alleen de verwezenlijking van het in het wezen van de mens aangelegde door de mensen zelf zijn. De ware hogeschool is niets anders dan de zich uit kennis van zijn aangeboren talenten zichzelf in het werken van een kennisgemeenschap verwezenlijkende mens.

Daarom is de hogeschool overal daar als aanleg aanwezig waar er mensen zijn, en vindt ze plaats, wordt ze overal daar verwezenlijkt waar mensen datgene voltrekken wat zich hen uit echte zelfkennis voordoet, wat zij uit kennis zichzelf als hun opgave stellen.

De ware hogeschool is wat haar aanleg betreft niets anders dan de school van het leven, waarin de mens door zijn eigen wezen op het schouwtoneel van de ontmoeting van natuur en cultuur wordt gevoerd – ze is wat haar verwezenlijking betreft de oplossing van de opgave die de mens op de grondslag van zijn aanleg onderkent en in vrije zelfbestemming tot de inhoud van zijn leven verheft, omdat hij haar lief heeft.

Uit deze kennis van de algemeen menselijke aanlegging van de hogeschool ontstaat de verantwoording waarin elk mens daardoor is gesteld dat tot zijn wezen de verwezenlijking van de hogeschool behoort. De verwezenlijking is immers de voortzetting en vrije voltooiing van de school van het leven, een gebeuren dat niet vanzelf, maar alleen uit handelen vanuit kennis door de mens ontstaat.

Wie zich in deze zin en geest aan de verwezenlijking van de hogeschool wil wijden, zal de aanspraak en oproep aan zijn waarheidsgevoel en geweten vernemen dat de drie bewustzijnstoestanden die zich in de vorming van de hogeschool doordringen, niet eerst door uiterlijke invloeden, maar alleen reeds door hun ziele-geestelijke eigenschap met elkaar vervlochten zijn. Want de algemene, individuele en totale bewustzijnstoestand staan qua werking en zingehalte in een innerlijke samenhang en delen elkaar hun vooruitgang en gebeurtenissen, maar ook hun onvoldoendes en dwaalsporen  mee. Immers wordt alleen al op grond van de innerlijke bewustzijnssamenhang van de mensheid (die ook zonder uiterlijke communicatie werkzaam is) het niveau van het algemeen bewustzijn in de prestaties van zijn representanten beïnvloed. De geschiedenis en cultuurgeschiedenis is vervuld van voorbeelden van de uitstraling van representatieve persoonlijkheden, die veel doortastender en duurzamer is dan het door uiterlijke kennisname en instrumentale werkzaamheid te verklaren is. Zij verwezenlijken wat in velen tot uitdrukking dringt, maar alleen door enkelingen tot uitdrukking wordt gebracht en verlenen daardoor aan de velen een verhoogd zelfinzicht op grond van directe communicatie van de bewustzijnen die geen hulpmiddel behoeven. Aldus ontstaat baanbrekend bewustzijn als veralgemeende zelfkennis in het individuele voorbeeld.

Omgekeerd zal het algemeen bewustzijn met des te meer machtige beschermende en bevleugelende stemmingsomhulsels de scheppende werkzaamheid van de vooraanstaande enkelingen kunnen omgeven, hoe meer het van de ware vorming tot mens-zijn, van echte hogeschoolopleiding in zich opneemt. De zich in resultaten en nalatigheden uitdrukkende verantwoordingen die van beide kanten, van het algemeen en van het totaalbewustzijn naar elkaar toelopen, kunnen daar waar men hun betekenis overdenkt een echte, heilige aansporing tot opleiding zijn.

__________________________
[*] Zie H. Witzenmann, De principes van de Algemene Antroposofische vereniging als levensgrondslag en scholingsweg uitgegeven door het Willehalm Instituut in 1998, online als  Handvest der menselijkheid.


donderdag 2 juli 2020

Deel 10 : De wezenskennis en de beoefening en hogere ontwikkeling van de drie menselijke bewustzijnssoorten is de eigenlijke taak van de hogeschool

Daarmee zijn de drie hoofdeigenschappen van hedendaagse ware hogeschoolopleiding, de drie hoofdgebieden van een vrijheids- niet dwangwetenschappelijke, een waarachtig vrije hogeschool opgetekend. Deze gebieden worden, zoals ontwikkeld, door drie basisideeën gekarakteriseerd, de idee van de fysiologische voorwaarde van de vrijheid, de ritmische verwezenlijking van de vrijheid en de geestelijke voorwaarde van de vrijheid. Deze drie basisideeën stemmen overeen met de drie vormen van het mens-zijn, de lichaamsmens, de vrijheids- en liefdesmens en de geestesmens. Een hogeschool die in haar onderzoek en leerstelsel zich aan deze drie vormen der menselijkheid oriënteert is een vrije hogeschool, want ze ontwikkelt geen macht- maar liefdesgedachten, gedachten van echte kennisvereniging met het werkelijke. Ze geeft ook antwoord op de beide machtigste vragen van ons bestaan, de vragen naar de zin van onze belichaming en ons lot doordat ze optekent hoe zich in de mens de stromingen van de natuurlijke en geestelijke ontwikkeling ontmoeten en daardoor het schouwtoneel van ons kennen en handelen vormen.

De blik op de drievoudige menselijkheid, het onderzoek daarnaar en de uitoefening daarvan als de eigenlijke hogeschooltaak maakt echter nog iets anders duidelijk. De drie verschillende wijzen van menselijkheid stemmen namelijk overeen met drie verschillende vormen van het menselijk bewustzijn. Dit bewustzijn dat onder de invloed van het lichaamsmens ontstaat is een algemeen menselijk bewustzijn. Daaraan nemen alle mensen deel, ook zonder dat ze van de wezens- en verschijningssoort van dit bewustzijn en de zingehalte ervan al bewust zijn geworden. Van dit algemeen bewustzijn onderscheidt zich het vrijheidsbewustzijn als een individueel bewustzijn dat alleen van elk individueel mens verwezenlijkt en vervuld kan worden. Bij deze beide bewustzijnssoorten komt nog de geestmenselijke bewustzijnssoort. Die is onder de huidige mensen slechts in zijn beginstadium verwezenlijkt, maar behoort desondanks, zoals gebleken is, tot het menselijk wezen, dus tot het wezen van ieder mens. Dit soort bewustzijn is een totale, want in de volbewust denkakten van elk mens wordt in principe de gehele geestelijke wereld gerepresenteerd. In tegenstelling tot het algemeen bewustzijn waarin de mens samen met andere mensen leeft, kan deze bewustzijnssoort alleen in elk individueel mens leven naarmate zijn vaardigheid deze in zichzelf te verwezenlijken. Het wordt individueel verwezenlijkt zoals het vrijheidsbewustzijn, is echter tegelijk ook een algemeen menselijk bewustzijn.

Het wordt dus duidelijk dat zich in elk mens drie bewustzijnssoorten verenigen en doordringen, een algemeen, een individueel en een totaalbewustzijn. En de wezenskennis van deze drie bewustzijnssoorten, de beoefening en hogere ontwikkeling daarvan is de eigenlijke taak van de hogeschool.

In deze samenhang zou het interessant kunnen zijn om te herkennen dat de drie (niet bepaald voorbeeldige eigenschappen) die voor het huidige hogeschoolwezen en diens opleidingsinvloeden opgetekend werden, niets anders zijn dan de vervormde en zichzelf niet juist begrepen wijzigingen en afdwalingen van de echte bewustzijnsgrondslagen van een waar hogeschoolwezen. De uitstraling van ons huidig onderwijsstelsel in een zo veel mogelijk aan een zo verdund mogelijk algemene opleiding stemt overeen met wat hier als algemeen bewustzijn diende te worden bijgebracht. Een werkelijk opgeleide zou dit algemeen bewustzijn kunnen zijn, indien het begrip voor de zin van de belichaming in zich zou opnemen. Die andere eigenschap van de huidige opleiding die als bestaansbeheersing door broodwinning en staatsdienst werd gekarakteriseerd, stemt overeen met wat als individueel bewustzijn ontwikkeld werd. Een werkelijk opgeleide zou dit individueel bewustzijn dan kunnen zijn, indien het begrip in zich ervoor zou opnemen dat de ware bestaansbeheersing de vorming van een nieuwe toestand van de wereld is door het vrije menselijke uitdrukkingsvermogen. De eigenschap van een zo min mogelijk aan opleiding in het specialistendom, dat tegelijk representatief is voor de huidige stand van zaken in wetenschap en onderzoek, stemt overeen met datgene wat als totaalbewustzijn getracht werd te kenmerken. Dit is eveneens een geheel representatief, in de geestelijke prestatievaardigheid van een individueel mens geconcentreerd bewustzijn – dat echter gelijktijdig de niet door uiterlijke verbanden, maar van binnenin onderbouwde vereniging met het geheel van de geestelijke wereld is. Alleen indachtig zijn totaal-existentiële wezensaard kan het representatief bewustzijn een waarachtig opgeleide zijn.

woensdag 1 juli 2020

Deel 9: De grondslag van het derde gebied van het hogeschoolsysteem moet het ontstaan van de liefdes- en vrijheidsmens zijn

Deze beschrijving en ontplooiing der beide machtigste vragen van ons bestaan ontwikkelt twee verschillende vormen van menselijkheid, de lichaamsmens en de geestesmens. Tussen deze twee mensenvormen verschijnt nu voor onze ogen een derde mens, de liefdes- en vrijheidsmens, die verwezenlijkt wat in beide andere vormen van zijn menselijkheid aangelegd en voorbereid is. Deze individuele mens staat in het midden tussen beide andere verschijningsvormen van zijn eigen menselijkheid. Als een als het ware middelmens is hij datgene wezen dat vooruitblikt en terugblikt, voorloopt en terugloopt, zoals het hier beschreven werd. Hij beweegt zich in een soort ritmische pendelslag tussen zijn voorlopigheden en het eeuwigheidsgehalte van hun vormgevende machten. En in dit ritme ontstaat hij zelf als het nieuwe wereldwezen, als de nieuwe door hem hemzelf te verwezenlijken wereldgestalte. Daarmee valt ons oog op een derde gebied van een waar hogeschoolsysteem. De grondslag van dit gebied moet het ontstaan van de liefdes- en vrijheidsmens zijn in zijn ritme tussen lichaams- en geestesmens. Dit onderzoeks- en onderwijsgebied behoort bij datgene wat men normaliter psychologie noemt, die echter haar zingehalte alleen als vrijheidswetenschappelijke uitdrukkingskunde kan verkrijgen. Want om aan zichzelf, zijn omgeving en gemeenschapswereld alle uitdrukkingswijzen van zijn handelen en gedrag de esthetische uitdrukkingswaarde van de vrijheid te geven is ja de taak van deze mens van het midden. Daarom hoort bij dit onderzoeks- en onderwijsgebied alle vormen van pedagogiek, want de pedagogiek kan alleen de wegwijzer naar de ontplooiing van het eigen vrije uitdrukkingsvermogen van een mens zijn. Hiertoe behoren ook de verschillende vormen van het kunstzinnig scheppen en de kunstkennis alsmede het meest omvattend en grootste kunstzinnig uitdrukkingsvermogen behoevend gebied, het sociaal-maatschappelijk leven. Het gebied van de ritmische individualisering is het gebied van een universele vrijheidsesthetiek, de aflossing van alle hatelijkheden van dwingende indrukking door de vrije en bevrijdende schoonheid van menselijke wezensuitdrukking.